Uitspraak in het Plat: /afkniːpm̩/
werkwoord
Afbreking: af·knie·pen
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Voorbeelden:
He wull mi de Kehl afkniepen!
[3]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Werkwoordvormen:

infinitief:
af­knie­pen
voltooid deelwoord:
af­kne­pen
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik kniep af
du knipp­st af
he/se/dat knipp­t af
wi kniept af
ji kniept af
se kniept af
verleden:
ik kneep af
du kneepst af
he/se/dat kneep af
wi kne­pen af
ji kne­pen af
se kne­pen af
voltooid:
ik heff af­kne­pen
du hest af­kne­pen
he/se/dat hett af­kne­pen
wi hebbt af­kne­pen
ji hebbt af­kne­pen
se hebbt af­kne­pen
conjunctief:
ik kneep af
du kneepst af
he/se/dat kneep af
wi kne­pen af
ji kne­pen af
se kne­pen af
imperatief:
kniep af!
kniept af!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + kniepen