zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ma·ler
Pluralis: Ma­lers m de Ma­ler
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wi hebbt de Malers in’t Huus.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: malen + -er