Uitspraak in het Plat: /liːfva͡ɐk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Lief·wark
Pluralis: Lief­war­ken n dat Lief­wark
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Lief + Wark