bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: schab·big
schabbiger schabbigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wat büst du för’n schabbigen Keerl.
[2]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
De Hund süht ja man schabbig ut.

Etymologie:

Woord afgeleid van: -ig