Uitspraak in het Plat: /zɔu̯fadɪʃ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: So·fa·disch
Pluralis: So­fa­di­schen m de So­fa­di­sch
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Nehm de Fööt dal von’n Sofadisch!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Sofa + Disch