bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: un·echt
geen trappen van vergelijking
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
fälscht
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff en Parlenkeed, aver de Parlen sünd man unecht.
Antoniemen:
echt
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Voorbeelden:
Antoniemen:
echt

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: un- + echt