Uitspraak in het Plat: /zøːnskɪnt/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Söhns·kind
Pluralis: Söhns­kin­ner n dat Söhns­kind
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Voorbeelden:
Mien Söhnskind maakt een Week Urlaub bi uns.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Söhn + Kind