Uitspraak in het Plat: /afluːɾən/
werkwoord
Afbreking: af·lu·ren
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
op en Gelegenheit töven
Duits:

Werkwoordvormen:

infinitief:
af­lu­ren
voltooid deelwoord:
af­luurt
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik luur af
du luurst af
he/se/dat luurt af
wi luurt af
ji luurt af
se luurt af
verleden:
ik luur af
du luurst af
he/se/dat luur af
wi lu­ren af
ji lu­ren af
se lu­ren af
voltooid:
ik heff af­luurt
du hest af­luurt
he/se/dat hett af­luurt
wi hebbt af­luurt
ji hebbt af­luurt
se hebbt af­luurt
conjunctief:
ik luur af
du luurst af
he/se/dat luur af
wi lu­ren af
ji lu­ren af
se lu­ren af
imperatief:
luur af!
luurt af!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + luren