zelfstandig naamwoord
Afbreking: Rab·bi·ner
Pluralis: Rab­bi­ners m de Rab­bi­ner
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
jüüdsch Schriftgelehrten
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Woord afgeleid van: -er