zelfstandig naamwoord
Afbreking: Rüg·gen
Pluralis: Rüg­gens m de Rüg­gen
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
rug
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff Wehdaag in’n Rüggen.

Etymologie:

Woord afgeleid van: Rügg