Uitspraak in het Plat: /kniːpɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: knie·pig
kniepiger kniepigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wees man nich so kniepig un betahl ok wat!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: kniepen + -ig