Pluralis: Tie­den f de Tiet
[1]
basiswoordenschat
Nedersaksisch:
Afloop von Geschehn
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Tiet, de löppt.
[2]
basiswoordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Identieke woorden ››› Tiet ❔︎