zelfstandig naamwoord
Afbreking: Blü·ser
Pluralis: Blü­sers m de Blü­ser
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Blüüs + -er