Uitspraak in het Plat: /afkɔː͡ɐtn̩/
werkwoord
Afbreking: af·koor·ten
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:

Werkwoordvormen:

infinitief:
af­koor­ten
voltooid deelwoord:
af­koort
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik koort af
du koortst af
he/se/dat koort af
wi koort af
ji koort af
se koort af
verleden:
ik koort af
du koortst af
he/se/dat koort af
wi koor­ten af
ji koor­ten af
se koor­ten af
voltooid:
ik heff af­koort
du hest af­koort
he/se/dat hett af­koort
wi hebbt af­koort
ji hebbt af­koort
se hebbt af­koort
conjunctief:
ik koort af
du koortst af
he/se/dat koort af
wi koor­ten af
ji koor­ten af
se koor­ten af
imperatief:
koort af!
koort af!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + Koort