werkwoord
Afbreking: win·tern
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Werkwoordvormen:

infinitief:
win­tern
voltooid deelwoord:
win­tert
dat
tegenwoordig:
dat win­tert
verleden:
dat win­ter
voltooid:
dat hett win­tert
conjunctief:
dat win­ter

Etymologie:

Woord afgeleid van: Winter