bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: düf·tig
düftiger düftigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Giff em en düftigen Tritt in’n Moors.

Etymologie:

Woord afgeleid van: -ig