Uitspraak in het Plat: /ɡɛslɛçt/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·slecht
Pluralis: Ge­slech­ter n dat Ge­slech­t
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Toordnung as Mann oder Fro (oder keen von beid)
Nederlands:
Engels:
sex
Duits:
[3]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[4]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dat Huus is von’t Geslecht her Neutrum.

Etymologie:

Woord afgeleid van: ge-