Uitspraak in het Plat: /ɡaʊ̯ɪçkaɪ̯t/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Gau·ig·keit
Niet gebruikt het pluralis f de Gau­ig­keit
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wenn ik dien Gauigkeit man noch harr!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: gau + -ig + -keit