Uitspraak in het Plat: /ɛɪ̯nhaɪ̯t/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Een·heit
Pluralis: Een­hei­den f de Een­heit
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
dat Eenwesen; Saken, de tohoophöört
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dör Eenheit warrt wi starker!
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[3]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Meter is en Eenheit för de Längd.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: een + -heit