Uitspraak in het Plat: /fɾøːy̯stʏk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Fröh·stück
Pluralis: Fröh­stück n dat Fröh­stück
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dat Fröhstück is al lang her. Ik heff al wedder Smacht.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: fröh + Stück