zelfstandig naamwoord
Afbreking: A·dams·ap·pel
Pluralis: A­dams­äp­pel m de A­dams­ap­pel West-groep, Märkisch
Pluralis: A­dams­ap­pels m de A­dams­ap­pel Oostfaals
Pluralis: A­dams­ap­peln m de A­dams­ap­pel
[1]
geavanceerde woordenschat
figuratief
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff en Slag op’n Adamsappel kregen. Dat weer nich schöön.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Adam + Appel