[1]
basiswoordenschat
Nederlands:
op
Engels:
on
Duits:
auf
Voorbeelden:
[2]
basiswoordenschat
Nederlands:
op
Engels:
on
Duits:
auf
Voorbeelden:
He fallt op de Nees.
[3]
basiswoordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
in
Engels:
in
Duits:
auf
[4]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
bi’n Superlativ
Duits:
am
Voorbeelden:
[5]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
op
Engels:
on
Duits:
zu
Voorbeelden:
Identieke woorden ››› op ❔︎