Uitspraak in het Plat: /dvatʃɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: dwat·schig
dwatschiger dwatschigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
mal
zot
Engels:
silly Meer tonen
Duits:
albern Meer tonen
Voorbeelden:
He snackt so dwatschig.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: dwatsch + -ig