Uitspraak in het Plat: /dɪʃdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Disch·dook
Pluralis: Di­sch­dö­ker n dat Di­sch­dook
Pluralis: Di­sch­dö­ker m de Di­sch­dook Märkisch
Pluralis: Di­sch­döök m de Di­sch­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Disch + Dook