Uitspraak in het Plat: /dɾaɪ̯ɔ͡ɐɡəl/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Dreih·or·gel
Pluralis: Dreih­or­geln f de Dreih­or­gel
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
mechaansch Musikinstrument
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: dreihn + Orgel