zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bos·kopp
Pluralis: Bos­köpp m de Bos­kopp
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Belle de Boskoop Meer tonen
Duits:
Boskop Meer tonen

Etymologie:

Woord afgeleid van: Kopp