Uitspraak in het Plat: /ɔpɾɪçtn̩/
werkwoord
Afbreking: op·rich·ten
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:

Werkwoordvormen:

infinitief:
op­rich­ten
voltooid deelwoord:
op­richt
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik richt op
du richtst op
he/se/dat richt op
wi richt op
ji richt op
se richt op
verleden:
ik richt op
du richtst op
he/se/dat richt op
wi rich­ten op
ji rich­ten op
se rich­ten op
voltooid:
ik heff op­richt
du hest op­richt
he/se/dat hett op­richt
wi hebbt op­richt
ji hebbt op­richt
se hebbt op­richt
conjunctief:
ik richt op
du richtst op
he/se/dat richt op
wi rich­ten op
ji rich­ten op
se rich­ten op
imperatief:
richt op!
richt op!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: op + richten