Uitspraak in het Plat: /fʊsəlɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: fus·se·lig
fusseliger fusseligst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:
Voorbeelden:
Miene Büx is ganz fusselig.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: fusseln + -ig