zelfstandig naamwoord
Afbreking: Frach·ter
Pluralis: Frach­ters m de Frach­ter
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Schipp, dat Fracht transporteert
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Fracht + -er