Uitspraak in het Plat: /kɾankn̩kas/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Kran·ken·kass
Pluralis: Kran­ken­kas­sen f de Kran­ken­kass
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Dreger von de Krankenversekerung
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: krank + Kass