Uitspraak in het Plat: /dɔktəɾʃ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Dok·tersch
Pluralis: Dok­te­rschen f de Dok­te­rsch
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Dokter
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Dokter + -sch