Uitspraak in het Plat: /afvɛɪ̯ɾ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Af·wehr
Pluralis: Af­weh­ren f de Af­wehr
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Woord afgeleid van: afwehren