Uitspraak in het Plat: /zøːnsdɔxtɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Söhns·doch·ter
Pluralis: Söhns­döch­ter f de Söhns­doch­ter Noord-Nedersaksisch
Pluralis: Söhns­doch­ters f de Söhns­doch­ter
[1]
perifere woordenschat

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Söhn + Dochter