zelfstandig naamwoord
Afbreking: Dan·ser
Pluralis: Dan­sers m de Dan­ser
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik bün keen groten Danser.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: dansen + -er