zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ditt·ken
Pluralis: Ditt­kens n dat Ditt­ken
Pluralis: Ditt­kes n dat Ditt­ken
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Opa, vertell mi noch en Dittken!

Etymologie:

Woord afgeleid van: -ken