Uitspraak in het Plat: /bɪsdɔu̯m/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bis·dom
Pluralis: Bis­dö­mer n dat Bis­dom
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Woord afgeleid van: -dom