zelfstandig naamwoord
Afbreking: Hiss·hass
Niet gebruikt het pluralis m de Hiss­hass
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
hostility Meer tonen
Duits:
Feindseligkeit Meer tonen

Etymologie:

Woord afgeleid van: hissen