Uitspraak in het Plat: /ma͡ɐktdaç/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Markt·dag
Pluralis: Markt­daag m de Markt­dag
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Sünnavends is jümmer Marktdag.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Markt + Dag