Uitspraak in het Plat: /ɔ͡ɐɡəlpiːˑp/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Or·gel·piep
Pluralis: Or­gel­pie­pen f de Or­gel­piep
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Orgel + Piep