Uitspraak in het Plat: /stɾʊmpzɔk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Strump·sock
Pluralis: Strump­so­cken f de Strump­sock
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
sok
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Se löppt op Strumpsocken rüm.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Strump + Sock