Uitspraak in het Plat: /ɛnkəldɔxtɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: En·kel·doch·ter
Pluralis: En­kel­döch­ter f de En­kel­doch­ter Noord-Nedersaksisch
Pluralis: En­kel­doch­ters f de En­kel­doch­ter
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Grootkind
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Miene Enkeldochter hett Medizin studeert!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Enkel + Dochter