Uitspraak in het Plat: /ʃɪspɾɪŋn̩/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schi·sprin·gen
Pluralis: Schi­sprin­gen n dat Schi­sprin­gen
[1]
geavanceerde woordenschat
ski
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Schi + springen