zelfstandig naamwoord
Afbreking: Mann·schop
Pluralis: Mann­schop­pen f de Mann­schop
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Mann + -schop