Uitspraak in het Plat: /bɔsn̩dɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bos·sen·dook
Pluralis: Bos­sen­dö­ker n dat Bos­sen­dook
Pluralis: Bos­sen­dö­ker m de Bos­sen­dook Märkisch
Pluralis: Bos­sen­döök m de Bos­sen­dook Westfaals
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Bossen + Dook