Uitspraak in het Plat: /amt͡sɾɪçtɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Amts·rich·ter
Pluralis: Amts­rich­ters m de Amts­rich­ter
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Amt + Richter