Uitspraak in het Plat: /nɪçsmœɪ̯kɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Nich·smö·ker
Pluralis: Nich­smö­kers m de Nich­smö­ker
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik bün Nichsmöker.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: nich + Smöker