Uitspraak in het Plat: /nɔːdɪʃ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Na·disch
Pluralis: Na­di­schen m de Na­di­sch
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wöölt wi noch Nadisch eten?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: na + Disch