Uitspraak in het Plat: /mʊntdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Mund·dook
Pluralis: Mund­dö­ker n dat Mund­dook
Pluralis: Mund­dö­ker m de Mund­dook Märkisch
Pluralis: Mund­döök m de Mund­dook Westfaals

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Mund + Dook