Uitspraak in het Plat: /ɡɾɔu̯thaɪ̯t/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Groot·heit
Pluralis: Groot­hei­den f de Groot­heit
[1]
perifere woordenschat
Voorbeelden:
De Kark snackt von Gott sien Macht un Grootheit.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: groot + -heit