Uitspraak in het Plat: /afzɪçt/ 🔊︎
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Af·sicht
Pluralis: Af­sich­ten f de Af­sicht
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dat weer keen Afsicht!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + Sicht